LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      DE LEVENDE GEDACHTEN VAN VIVEKANANDA  

  DE WERELD IS ER - MAAR ALS ILLUSIE  

De wereld is er, niet als een werkelijkheid, maar als een illusie.

Zij zweeft tussen de categorieën van zijn en niet-zijn in.

Zij ontglipt ons als een schaduw, die zich niet vangen laat en toch niet ontkend kan worden.

De grote denkers, die zich in het wereldprobleem verdiept hadden, kwamen ieder met hun theorieën aandragen.

Vivekananda spreekt het onomwonden uit dat zijn leer van de 'Maya' niet een theorie is, maar eenvoudig het constateren van een feit.

Het wezen der wereld is met zichzelf doorlopend in tegenspraak.

Dood is het natuurlijke einddoel der aardse dingen.

Zij is het einde van alle leven, van alle schoonheid, van rijkdom, macht, zelfs van deugd.

En nochtans worstelen de schepselen als wanhopigen om hun leven te bestendigen, nochtans verzetten zij zich tegen de dood als ware hij met de natuur in volstrekte tegenspraak.

Toen men de wijze Y. vroeg wat hij het wonderbaarste op aarde vond, antwoordde hij 'Iedere dag sterven om ons heen de mensen, en toch handelen zij of nimmer sterven zullen '.

De optimisten heten de wereld goed, de pessimisten noemen haar even hartstochtelijk een kwaad, maar de Vedantijn weet dat goed en kwaad niet twee begrippen zijn, die tegenover elkander staan, maar integendeel een een hetzelfde, van een andere gezichtshoek beschouwd.

Het vuur, dat de ene verwarmt, kan de andere verbranden.

Het water, dat hier de velden besproeit, kan ze ginds met hun totale oogst bederven.

Men heeft zijn toevlucht in de evolutieleer gezocht; naarmate het mensdom vooruitging zou het het goede toe-, het kwade afnemen.

Vivekananda heeft herhaaldelijk de oppervlakkigheid hiervan aangetoond en dat in een eeuw, die bij deze theorie zwoer.

Alle hogere ontwikkeling gaat gepaard met grotere verfijning, die de mens meer prijsgeeft aan pijnlijke sensaties; Hamlet wordt gekweld door een leed, waarvan een wilde geen weet heeft.

De enige manier om het lijden te boven te komen is om ook afstand te doen van het genot.

Wie de dood wil overwinnen, moet het leven eveneens verslaan.

Geluk en leed, leven en dood zijn immers geen zelfstandige grootheden, maar de manifestaties van eenzelfde werkelijkheid.

Zo blijkt iedere categorie, die wij onder handen nemen, doorzeefd van contradicties.

Ja, de grote vraag die ons toch meer dan enig ander probleem boeien moest, waarom de wereld er is, blijkt bij nader toezien onhoudbaar.

Men kan zich immers deze vraag ook als volgt stellen, wat is de oorzaak dat het Absolute de wereld heeft geschapen.

Maar op deze wijze betrekt men het Absolute in de causale reeks.

Een aangezien de causaliteit niets dan een aanschouwingsvorm van het grote zelf, het Absolute, is, kan er geen sprake zijn, dat dit mogelijk is.

De vrijheid van het Absolute zou er door opgeheven worden.

De grote vraag waarom het Absolute de wereld heeft voortgebracht kan niet worden gesteld.

Zij blijkt een onredelijke vraag.

Dit is de laatste en misschien de grootste van alle contradicties, die wij beschouwd en onderzocht hebben.

Niets schijnt redelijker dan het stellen van die vraag.

De wereld, die zich aan de denkende geest als een raadsel heeft voorgedaan blikt een onoplosbaar raadsel.

Wij zouden het ook nog als volgt kunnen formuleren.

Het Absolute is het volmaakte.

En onder volmaakt verstaan wij hetgeen boven tijd, ruimte en causaliteit verheven is.

Maar de vraag waarom God de wereld heeft voortgebracht is de vraag waarom het volmaakte het onvolmaakte geworden is.

Want begrijpen wij wel.

In een monistische wereldbeschouwing is voor een zelfstandige schepping, die tegenover God staat als zijn wereld, geen plaats.

Het Absolute is het een en het al.

Het is de enige, ondeelbare, onvermeerderbare werkelijkheid.

Het is dus niet alleen de bewerkende oorzak der wereld, maar evenzeer de materiele.

Het heeft de wereld niet alleen verwekt, maar het heeft de wereld uit zichzelf verwekt.

De wereld is geest van zijn geest.

Een andere oplossing is er niet.

Om dit anders uit te drukken, het Absolute is de wereld geworden.

Althans schijnbaar.

En wie dit begrijpt zal ook iets van de jubel in zich voelen natrillen, waarmee de oude zieners alle wezens om zich heen begroetten als manifestaties van het Absolute.

'Ik ken Hem', de oude en nochtans eeuwig-jonge Alziel, die overal woont in universele tegenwoordigheid, van wie de Brahmaanse leraren ontkennen dat hij ooit is geboren, Hem zie zij de eeuwige noemen.

En elders: 'Gij zijt de vrouw, gij zijt de man, gij zijt knaap en meisje, gij zijt de oude man, die op zijn stok voortwankelt, gij zijt geboren met een gelaat, dat alle richtingen heen ziet. Gij zijt de zware vogel, de groene vogel zijt ge met de rode ogen, de wolk, die de bliksem in haar schoot meevoert, de seizoenen en de oceanen.'

Maar deze vergoddelijking van de dingen in het Brahman is slechts een zijde van de waarheid.

De ziener, die zeggen kon: Het is en dit en dat (iti ... iti), besefte ook dat de dingen de ontkenning vormden van het Absolute; zij brachten zijn wezen niet alleen tot openbaring, maar verhulden het ook.

Dan zeiden zij: 'Het is noch dit noch dat (neti ... neti).

Wij hebben gezegd: 'Het Absolute is de wereld geworden'.

Wij voegden er aan toe: 'Schijnbaar'.

Want de Vedanta verkondigt geen pantheïsme, het verkondigt monisme.

Het laat God niet in de wereld opgaan, het laat omgekeerd de wereld in God verzinken.

Het Absolute is niet de dingen geworden, dit schijnt slechts zo.

De ganse schepping is illusionair.

In al deze gestalten doorschrijdt God zijn wereld.

Totdat in wijze en heilige het licht hem daagt.

In de hoogste realisatie is het Ene weer met zichzelf alleen.

De hallucinatie van de kosmos vertroebelt niet langer zijn sereniteit.

En wanneer na verloop van tijd in het bewustzijn van de wijze de werelddroom weer zal dagen, dan zal hij zich toch anders tegenover haar instellen.

Het zal hem vergaan als de reiziger, die de woestijn doortrekt en die aan den einder een schone oase ziet opdoemen, vol schaduwrijke bomen en koele wateren.

Hij richt daar zijn schreden heen, maar naderbij gekomen verdwijnt het hele landschap plotseling uit zijn gezicht.

Dan zal hij begrijpen met een luchtspiegeling, een fatamorgana, te maken te hebben.

Wanneer na verloop van tijd hetzelfde landschap weer opdoemt en hem te lokken schijnt, zal hij zich afwenden.

Hij heeft zijn ware karakter doorschouwd en wanneer het eenmaal is begrepen heeft het de kracht om te begoochelen verloren.

De vraag naar het ontstaan van de wereld heeft geen zin.

Het probleem voor de Vedantijn is niet hoe de illusie er kwam, maar hoe hij er van verlost kan worden.

Zoveel valt er van de wereld te begrijpen; haar wezen is a-logisch.

Er is geen reden voor haar 'zijn', er is reden voor haar 'niet-zijn'.

Wij menen een logische ontwikkeling in de wereld te kunnen aantonen, wij spreken van wetmatigheid maar wat is de wetmatigheid der dingen anders dan de ordening van ons eigen brein ten opzichte van de inhoud, die het van buiten af wordt geboden.

De droom, die ons bij het ontwaken onlogisch toeschijnt, was dat geenszins tijdens de slaap.

Aangezien er dan geen norm kan worden gevonden om dromen en waken met elkander te vergelijken, als het ware opgesloten binnen de kring van het slaapbewustzijn, menen wij een samenhang te vinden tussen de verschillende feiten, die elkaar in waarheid zonder de minste connectie opvolgen.

De logica was in ons, wij hebben haar op de verbandloze serie van op elkaar volgende verschijningsvormen getransponeerd.

Het ontwaken komt en met hem wordt ons een maatstaf geboden om de logica van de droom aan te toetsen.

Zij blijkt onhoudbaar, onwerkelijk en fantastisch.

Maar de dromen des levens zijn niet minder willekeurig en ongeordend.

Wij denken dat de dingen in streng causaal verband op elkander volgen.

Maar het is de gewoonte wellicht de gemakzucht, die ons zo doet spreken; er is geen noodwendig verband tussen het ene verschijnsel en het andere.

Wij aanvaarden als vanzelfsprekend het feit dat wij onze hand branden, wanneer wij hen in het vuur steken; wij menen dat het vuur de oorzaak is dat de hand verschroeit.

Wij hebben dit enige malen waargenomen en achten ons gerechtigd dit als een vaste wet te aanvaarden.

Maar niets bewijst ons dat het ook niet anders zou kunnen zijn, van een objectieve noodwendigheid is geen sprake.

Eenmaal, wanneer wij ontwaken uit de droom van deze wereld en haar met de werkelijkheid van het Absolute vergelijken, zullen wij gewaarworden ook hier met een reeks van vluchtige, onsamenhangende feiten te maken te hebben, die bovendien meermalen met elkaar in tegenspraak zijn.

De verschrikkelijke Maya speelt ons hier ook parten.

Nochtans is Vivekananda geen pessimist.

Want al is de wereld uit wijsgerig standpunt niet te aanvaarden; uit esthetisch oogpunt is zij dit volkomen.

De dichter laat gelden, wat de denker verwerpt.

Reeds Shankara had de grootse theorie van de lila (het kosmische spel) genoemd: de wereld te zien als een goddelijk spel, niet uit enig behoefte of om de wille van een bepaald doel geboren, maar als gevolg van Gods innerlijke rijkdom of overdaad.

'Ik zegen de dag, dat ik geboren ben .. Mijn welbeminde is mijn speelkameraad. Er is noch rijm, noch reden in het universum te vinden ... God speelt met lachen en tranen, hij vervult al de rollen van het stuk ... Wie moet men hier geloven, wie moet men hier laken? Er is geen redelijkheid in hem. Er is geen brein in hem. En Hij misleidt ons met dit weinige redelijkheid en brein, dat wij bezitten'.