LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

       SPINOZA: INNERLIJK PERSPECTIEF 

  WAT IS WIJSBEGEERTE ?  

1.Wijsbegeerte uit waarheidsdrang

Wie een onderzoekingstocht onderneemt, gaat niet op goed geluk, maar stelt eerst het plan van zijn onderneming in brede trekken vast, en bepaalt zijn verwachtingen en zijn taak.

Deze vaststelling is de inleiding tot zijn reis.

Zo heeft ook de wijsbegeerte een Inleiding.

En misschien nog eer het tot zulke vaststelling van plannen komt, treedt die onderzoekingsreiziger één stap terug en vraagt zich af: waartoe?

Waartoe doorsta ik de gevaren en lijd ontberingen?

Waarom onderneem ik wel die tocht en blijf niet rustig thuis?

Hij verzamelt zijn gedachten over de noodzaak van zulke expedities in het algemeen.

Wie aan de wijsbegeerte gaat en de taak van het hogere denken opneemt, mag vooraf ook wel vragen: waartoe?

Waarom blijf ik niet rustig bij mijn werk en spel?

Waartoe de studie der wijsbegeerte, en wat voor noodzaak is er om zich aan haar te wijden?

Eer wij de inleiding tot de wijsbegeerte beginnen, is een kort woord over de aanleiding tot de wijsbegeerte wel van pas.

De drijfveer dan tot de wijsbegeerte bestaat in waarheidsdrang.

Geen mens bekommert zich met hart en ziel om de wijsbegeerte tenzij uit deze beweegkracht.

Men kan ook uit zekere verder af staande belangstelling het boek der wijsbegeerte openslaan en daarin wat bladeren, gelijk men wel eens een museum van schilderijen binnenstapt zonder behoefte of drang naar de ontroering der schilderkunst.

Het is ook mogelijk, dat men als intellectueel spel zich inlaat met filosofie.

Maar de drang, waaruit wijsbegeerte geboren is en waaruit zij haar waarde en onmisbaarheid behoudt, is de waarheidsdrang en anders niet.

Deze drang is de Geest zelf in zijn werkzaamheid.

Met dit te zeggen geven wij de wijsbegeerte haar adelsbrief.

Er is geen zo nobele afkomst denkbaar als een geboorte uit de  waarheidsdrang; en wat de mens verder moge uitvoeren in deze wereld, en welke liefhebberijen of arbeidsopgaven zijn deel zijn: de taakopgave uit waarheidsdrang staat bovenaan. 

Het is de goddelijke geest, de wereldrede zelve, die in de mensen hen tot deze liefde drijft.

Zo wij dus helder willen inzien wat de drijfveer tot de wijsgerige studie is, behoren wij het begrip waarheidsdrang onder nauwkeuriger beschouwing te nemen.

Waarheidsdrang is een drang tot het ware denken.

Het denken is waar, wanneer het de waarheid denkt.

Waarheidszin is een behoefte en drang om de waarheid te denken.

Ziehier de algemene drijfveer tot wijsgerige bezinning.

Men kan zonder tegenspraak zeggen, dat Plato, Spinoza, Leibniz, Kant, Hegel gedreven zijn door een drang om de waarheid te denken, en dat zij daarom geesteshelden zijn in de geschiedenis der mensheid.

Ontspringt nu de wijsbegeerte uit de drang om de waarheid te denken, dan is zij zelve het denken van de waarheid.

De wijsbegeerte is het denken, dat de waarheid denkt.

De wijsgeer is de waarheidsdenker, en wil niet minder zijn dan dat.

2.Wijsbegeerte als een denken van de waarheid

Waarin bestaat het nu, dat wij de waarheid denken?

Deze vraag omvat twee vragen, welke bij haar beantwoording te onderscheiden zijn; de eerste vraag is: waarover denken wij en de tweede: wat denken wij daarover?

Om te weten waarin het bestaat dat wij de waarheid denken, moeten wij daarna beide antwoorden tot één maken.

Wij denken, kort gezegd, over de ervaarbare wereld als de ons gegeven denkstof.

Er is geen andere stof, geen ander onderwerp gegeven dan deze.

De ervaarbare wereld omvat al wat binnen onze ervaring ligt, en zowel hetgeen door zintuiglijk als wat door innerlijke opmerking binnen ons bereik valt.

Het groeien van de boom en het genieten van muziek, de opvolging van de jaargetijden en het doorstaan van een smart - dit alles behoort tot de ervaarbare wereld.

Tweeërlei gebied omvat zij: de natuur en het geestesleven, zodat al onze wijsbegeerte op deze beide is ingespannen.

Zij beide geven ons het raadsel op.

De ervaarbare wereld is de sfinx, die ons niet laat voorbijgaan, tenzij wij antwoorden.

De natuur is de ene geheimzinnigheid, het geestesleven de andere.

Deze ervaarbare wereld nu heeft drie opzichten, waarin zij kan worden beschouwd; vooreerst kan zij in haar uitwendige verschijning worden opgevat; vervolgens in haar algemene inrichting (haar classificatie en toedrachtswijze); ten slotte in haar verband des geheels.

De uitwendige verschijning is niet het ware van de ervaarbare wereld, maar het onware; zij is de uiterlijkheid waarin het wezenlijke is verkeerd.

De ervaarbare wereld doet zich voor als een veelheid van voorwerpen, gebeurtenissen en toestanden, en het is de beeldende fantasie, die aan een groep verschijnselen zekere afronding en vorm geeft; maar een denken, dat  niet verder strekt dan dit, is nog niet in het begin.

Want het brengt toevallige overeenkomsten en analogieën voor de dag; het stelt de donder voor als een misbaar maken in de wolken; het denkt de ervaarbare wereld in voorstelbare gestalten, en ziet nergens de algemeenheid als een aan de voorstelbare verschijning ontheven kracht.

Bij de primitieve volkeren valt het denken grotendeels met de beeldende fantasie tezamen, en wordt de wereld gedacht als uitwendige verschijning.

Maar de ervaarbare wereld heeft een tweede opzicht; een manier van toedracht en een klassematig voorkomen.

De wereld doet zich voor als een gegroepeerde veelheid; er zijn zoogdieren en vogels, en beide soorten van wezens kunnen worden onderverdeeld; er zijn vaste sterren en planeten; er zijn denkverschijnselen en gevoelsverschijnselen.

En, wel beschouwd, gaat de verschijning op zekere manier en volgens zekere wetmatigheid toe.

De groei van een boom en de vorming van een kristal, het levensproces van een vis, de omwenteling van een planeet dragen zich toe op zekere algemene manier.

Het is ons abstraherend verstand, dat op dit opzicht der verschijning zich bezint.

Hier heeft het denken de uitwendige verschijning verlaten en blijft niet meer bij voorstelbare gevallen staan, maar zoekt algemeenheden uit die gevallen af te leiden; het zoekt de verschijnselen der wereld, voor zover de feitelijke ervaring strekt, te classificeren en te herleiden tot algemene wetten van toedracht (geschied- en natuurwetten).

Hier is het denken niet meer in de eerste onwaarheid bevangen, gelijk toen het zich met de beeldende fantasie vereenzelvigde.

Hier blijft het niet bij de enkele beelden, maar verheft zich tot algemene wetten.

Maar dit is toch het ware denken nog niet.

Dit algemene is niet de waarheid van de ervaarbare wereld, en het is ook de ware algemeenheid niet, daar deze voor alle verschijning dezelfde is: hier is niet meer dan een gedeeltelijke en beperkte algemeenheid bestreefd: nl. een begrip van het tot stand komen van bepaalde groepen van verschijnselen.

De wetenschappen doen hier hun werk: zij lichten de geschiedwijze ener kristallisatie of van een chemische proces toe, van een plantengroei, ziekteverloop of een historisch tijdperk, en stellen ook algemene wetten van verband tussen verschillende verschijnselgroepen op.

Doch daar hier van het bijzondere naar het (betrekkelijk) algemene opgeklommen wordt, bereikt men de volstrekte algemeenheid, de waarheid, het verband des geheels nimmer.

Het derde opzicht der ervaarbare wereld is, dat zij in een verband des geheels staat.

Ziehier wat het redelijk denken aan de wereld doet: het voert haar uit de betrekkelijke, onware toestand, waarin zij voor onze ervaring openligt, in het verband des geheels over.

Tot elke prijs willen wij de wereld kennen als geheel, omdat er alleen dán van begrijpen sprake is.

Hoe kan de loop van de Rijn worden verstaan uit een glasvol Rijnwater?

Nog veel minder is de natuur of het leven begrijpbaar uit de zorgvuldige analyse van een duizendtal of meer verschijnselen en gebeurtenissen.

Wie niet het geheel begrijpt, begrijpt niets, ofschoon het optreden van verschijnselen uit het optreden van voorafgaande kan worden 'verklaard'.  

Het geheel is de reden, d.i. de redelijkheid van het gedeelte; en evenals een cirkelsegment slechts uit het cirkelgeheel wordt begrepen, begrijpt men ook een bepaald fragment van het bestaan, zo men het in het verband van het wereldgeheel indenkt.

De rede doordenkt de wereld, gelijk het verstand haar overdenkt.

Zij heft de wereld uit de toevallige en fragmentaire staat, waarin wij haar ervaren, tot een kosmisch geheel omhoog - gelijk zij in waarheid is.

3.Het verband des geheels

Het verband des Geheels is de waarheid (wezen) der ervaarbare wereld.

Wie zich de wereld denkt uit dit gezichtspunt, dat zij in een verband des Geheels staat, denkt de waarheid en vervult de taak der wijsbegeerte.

Want hier is aan het kenmerk van het ware denken voldaan.

Immers, ik ben verzekerd van waarheid, zo ik vind het onafhankelijk bestaande; nl. datgene wat voor mijn denken houdbaar is, doordat het niet onderhevig is aan afwisselend gezichtspunt en tegelijk hiermee verandert, en dat niet in een afwisselende veelheid van betrekkingen tot andere dingen verkeert.

Juist die betrekkelijkheid, waarbij elk verschijnsel zijn betekenis ontleent aan het andere, waarmee het in betrekking verkeert, ontstelt mijn waarheidszin.

De relativiteit is de onwaarheid van het bestaande.

Zij is de verschijning in haar uitwendigheid, waar elk verschijnsel verwijst naar een ander, waaruit het niet eens kan begrepen worden, omdat ook dit andere zijn voorgangers heeft, enz.

Dat het sneeuwt is afhankelijk van bepaalde gegevens, aanwezigheid van waterdamp, temperatuurverschillen, enz.

Deze gegevens bestaan weer in verband met andere.

Hierin is niets boven relatie; het ene bestaat slechts op voorwaarde dat het andere bestaat, en voor dit andere.

Het kenmerk van het ware der wereld moet zijn de onafhankelijkheid; want in het opzicht der onafhankelijkheid, waarin niet het ene verschijnsel op het andere terugwijst, ligt het ware.

Het geheel nu is het enige, dat van zichzelf afhangt; van niets anders kan het afhangen; het is het enige onafhankelijke.

Zo is het Geheel de waarheid, die in de wereld is; en dit is de waarheid der ervaarbare wereld, dat zij staat in een verband des Geheels.

In dit opzicht, van in een verband des Geheels te staan, is de ervaarbare wereld de werkelijkheid.

Het geheel echter is niet een som, een optelling aller verschijnsels; maar het innerlijk Verband; en het innerlijk verband is het centraal Beginsel, de Eenheid der wereld in het opzicht harer methodische zelfverwerkelijking.

In deze verwerkelijking is het Beginsel het Geheel der wereld.

De som ware een onding, ondenkbaar en onbestaanbaar; want zij zou het resultaat zijn van een eindeloze optelling; het eindeloze heeft geen som, want som = totaal = afsluiting.

De som is nooit en nergens, maar het centrale Beginsel is overal en altijd.

Het centrale Beginsel is hetgeen in onafhankelijkheid bestaat; het is de Idee, het Denken zelf in zijn onttrokkenheid aan alle beperking van persoonlijke werkzaamheid: wie de waarheid denkt, denkt de wereld in verband van haar centrale Beginsel.

De wereld is dan de verwerkelijking (zelfopenbaring) van dit wereldprinciep.

Ziehier hetgeen bovenal weetwaardig is: niet hoe een natuurproces of geestelijk voorval zich toedraagt (natuurwetenschappelijke belangstelling), maar hoe de natuur en het geestesleven de verwerkelijking van een eeuwig Beginsel zijn.

De wijsbegeerte wil de wereld verstaan als een stelselmatige zelfverwerkelijking van het wereldprinciep.

Ziehier de waarheid, waarheen het redelijk denken dringt.

Wanneer dus de wijsgeer beweert de wereld te kennen in het verband des Geheels, is hij geen dupe van de eigenwaan alsof voor hem de wereld geen geheim bevatte - integendeel juist hij beseft het Mysterie overal.

De wijsbegeerte doet niets anders dan de ervaarbare wereld beschouwen in het verband des Geheels: zij heeft wel het enthousiasme van haar inzicht, maar niet de pretentie ener alwetendheid.

4.Wijsgerige kennis

Ziehier dus wat de waarheid in het denken is: het denken is waar, zo het in overeenstemming is met zichzelf, d.i. zo het aan zijn eigen wet beantwoordt.

In dit geval is het waar door de wereld te begrijpen niet van buiten af, uit haar verschijnselen, maar uit haar centrum.

Het denken dat zijn eigen wet volgt begrijpt het object uit het subject en  begrijpt de wereld van binnen uit.

Dit begrijpen van de wereld uit haar centrum komt uit met de eeuwenoude uitspraak (die sinds lang haar millennium gevierd heeft, omdat zij voor de hand ligt): waarheid der kennis is overstemming van de gedachte met de werkelijkheid.

Zeker is deze formule ook (en meestal) verkeerd uitgelegd.

Acht men waarheid de overeenstemming van een denken met de werkelijkheid, dan is het toch zeer wel mogelijk het begrip 'overeenstemming' onjuist uit te leggen.

Nu is het meestal uitgelegd in realistische zin, nl. als een 'afspiegeling' van enig 'voorwerp' in onze 'voorstelling', waarbij dan het menselijk bewustzijn als een spiegel beschouwd werd, waarin voorwerpen worden weerkaatst, zoals de sterren zich spiegelen in het water.

Waarheid bestaat dan in een gelijkenis op de werkelijkheid.

Afgezien nu van het onbestaanbare van dergelijke spiegelgesteldheid, is het toch zeer kwestieus of deze 'afspiegeling' hetzelfde kan inhouden als de bovengenoemde overeenstemming.

De afspiegeling van een voorwerp in het bewustzijn immers, zou wezen een uitwendig verband dier beide, en kan dus niet meer dan oppervlakkige toevallige aanraking van het voorwerp met het kennend bewustzijn insluiten.

Toegestemd, dat niet slechts waarneembare bestanddelen, maar ook de algemene eigenschappen van een voorwerp zouden worden 'afgespiegeld', dan moet toch onder ware kennis nog iets anders worden verstaan dan een som, uit enkele en algemene elementen samengesteld: de wereld is niet een som van factoren, en de ware kennis moet dus iets anders zijn dan een som van noties.

Ware kennis is niet een afspiegeling, maar een reconstructie der werkelijkheid in het denken.

En ziehier, waarin de 'overeenstemming' van de gedachte met de werkelijkheid bestaan mag.

De wereld bestaat voor het denken en moet begrepen worden uit het denken.

In elk bewustzijn wordt de wereld herhaald, opnieuw geschapen, gereconstrueerd, want elk kennend wezen is mikrokosmos of de wereld in het klein.

De ware overeenstemming tussen de wereld in 't groot, de werkelijkheid, en het wereldbeeld, bestaat hierin, dat wereldbeeld en wereld gelijkerwijze gebouwd zijn: dat hetgeen het ware is in de wereld, ook in het bewustzijn het zwaartepunt is: m.a.w. de overeenstemming bestaat hierin, dat het denken zich ontvouwt uit zijn centrale beginsel, en in deze zelfontvouwing zijn voorwerpen opneemt en in een centraal verband omvat, evenzeer als in de werkelijkheid de wereldverschijning verband houdt met de wereldgrond.

In een centrale beschouwing van de ervaarbare wereld stemt het menselijk denken per se met de werkelijkheid overeen, en heeft dus de kennis haar waarheid verkregen.

Centrale kennis gaat van binnen uit, terwijl afspiegeling zou gaan van buiten af.

In de blote waarneming kan dus geen waarheid zijn; want waarheid is centrale kennis en waarneming als zodanig is niet meer dan periferisch,
uitwendig, zonder centraal verband.

In de wetenschappelijke bearbeiding van de gegevens der waarneming kan geen waarheid zijn, want de wetenschap herleidt de waargenomen enkele gevallen tot de algemene regels of wetten van verschijning, maar betoogt niet een innerlijke noodwendigheid vanwege de grond der verschijning.

Slechts de wijsgerige kennis kan ware kennis zijn, want zij denkt de wereld als een stelselmatige zelfverwerkelijking van het "wereldbeginsel, en stelt dus de ervaarbare werkelijkheid in een centraal verband.

Ziehier dus een kennis, die niet maar een greep neemt uit de ervaring, fragmentair en toevallig als de waarneming; noch een, die een afgebakend gebied tot landkaart schematiseert gelijk de wetenschap - maar die van het centrale Beginsel der werkelijkheid uitgaat; zij stemt met de werkelijkheid overéén.

Het wijsgerig denken geeft de zin der wereld te verstaan: en daarom schenkt de wijsbegeerte een voldoening aan onze kendrang, al laat zij ook honderd vragers en honderd vragen staan.

Er is slechts één opzicht, waarin zij de wereld begrijpt, nl. dit: dat de wereld zin heeft; terwijl de meeste vragen vragen zijn naar de oorzaak ('hoe komt het dat...') en dus op het gebied der wetenschap liggen: de wetenschap onderzoekt de toedrachtswijzen.

Het heeft groter waarde de zin dan de toedracht der wereld te kennen.

Het onstuimig verlangen naar kennis, waardoor wij in alle richtingen jagen en een Faust zich op alle terreinen van kennis bekwaamt, is in waarheid niet anders dan de nood om een zin in het bestaan te vinden.

Met minder dan de zin der wereld verstaan kan de wijsbegeerte niet toe.

Te allen tijde heeft de filosofie deze bedoeling gehad.

Zelfs waar zij tot een verzamelvak aller wetenschappen gemaakt werd, was het in de verwachting ener hoogste formule, die de zin des bestaans zou verhelderen; zelfs waar haar taak beperkt werd tot een leer van het kenvermogen, bedoelde men toch in de kennende natuur de zin van ons wereldbeeld te raden.

De zin ener verschijning nu begrijpen wij, wanneer wij haar plaats begrijpen in het geheel der wereld.

De zin ligt in het verband des Geheels; zo is de 'zin' slechts een ander woord voor de 'waarheid'; zo wij naar de zin der wereld vorsen, is het doordat wij op waarheid zijn aangelegd.