LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

       SPINOZA 

  DRIE SOORTEN VAN KENNIS 

Wij hebben gezien dat er drie soorten van kennis bestaan.

De kennis van de eerste soort berust uitsluitend op de voorstelling van een bepaalde lichaamstoestand, die de aanwezigheid van uitwendige voorwerpen in zich sluit.

Zij geeft derhalve veeleer de toestand van het lichaam dan de aard van de uitwendige voorwerpen weer, zodat de voorstelling van deze voorwerpen in het bewustzijn zeer verward en onduidelijk is, en geenszins de ware aard daarvan weergeeft.

Het bewustzijn is bij deze soort kennis passief, daar zijn inhoud door indrukken van buiten bepaald wordt.

Het verstand of de kennis van de tweede soort schrijft aan uitwendige voorwerpen bepaalde eigenschappen toe die in het bewustzijn, als voorstelling van het lichaam, van nature aanwezig zijn.

In het verstand is derhalve het bewustzijn actief werkzaam, daar het zijn inhoud uit zichzelf ontwikkelt.

Hetzelfde is het geval met de intuïtie, daar immers het inzicht in het Zijn en de uitdrukkingswijzen daarvan niet door indrukken van uitwendige voorwerpen verwekt kan worden, daar Zijn en uitdrukkingswijze iedere zintuiglijke ervaring te boven gaan.

De kennis van de eerste soort is ervaring, of waarneming, zonder meer.

Het verstand en de intuïtie leiden tot begrip, waarin de ervaring weliswaar is verondersteld als 'grondstof', doch waarin zij als zodanig is opgeheven.

De kennis van de eerste soort berust dus uitsluitend op de verschillende toestanden waarin het lichaam door inwerking van uitwendige voorwerpen wordt gebracht.

Het lichaam als eindige bestaanswijze drukt het Zijn op een bepaalde en beperkte wijze uit.

Het Zijn is echter niet alleen het oneindige bestaan, d.w.z. een inhoud van een oneindig aantal zijnsvormen, doch tevens, als oorzaak van zichzelf, oneindig vermogen om te bestaan en om een oneindig aantal zijnsvormen voort te brengen.

Het lichaam als eindige bestaanswijze drukt ook dit aspect van het zijn op zijn wijze uit, het is dus niet statisch, onbewegelijk, doch met een deel van de oneindige energie die in het Zijn is geladen.

Deze energie drukt zich in het lichaam uit in het streven in zijn bestaan te volharden gepaard aan het vermogen tot handelen.

Dit streven in zijn bestaan te volharden is de meest primaire eigenschap van ieder ding en dat wat direct met het bestaan van enig ding gegeven is.

Men moet eerst wensen te bestaan voordat er sprake kan zijn van de wens op een bepaalde wijze te bestaan, te handelen enz.

Wij kunnen dit streven levensdrift noemen, die zich op de uitwendige voorwerpen richt met het doel deze zoveel mogelijk aan het bestaan van het lichaam dienstbaar te maken.

Het bewustzijn van deze levensdrift is de begeerte, waardoor aan voorstellingen van die zaken, die het lichaam in zijn streven zijn bestaan te handhaven en in zijn vermogen tot handelen steunen, de voorkeur wordt gegeven.

Uit het feit dat met het bestaan van het lichaam het streven in dit bestaan te volharden en het vermogen tot handelen onverbrekelijk verbonden zijn volgt, dat de wijzigingen van de lichaamstoestand die door uitwendige voorwerpen worden teweeggebracht tevens wijzigingen tot gevolg hebben in het vermogen van het lichaam om te bestaan en te handelen.

Indien dit vermogen toeneemt zal de mens zich hiervan als vreugde bewust worden.

Het bewustzijn van een vermindering van dit vermogen is droefheid. Begeerte, vreugde en droefheid zijn de primaire aandoeningen, waaruit alle andere aandoeningen kunnen worden afgeleid.

Onder aandoeningen, welke op de eerste soort van kennis berusten en derhalve een staat van passiviteit van het bewustzijn weergeven, verstaan wij dan de (verwarde) voorstellingen van een grotere of geringere bestaanskracht, dan dit tevoren bezat, van het menselijk lichaam of een van de delen daarvan, waarbij het bewustzijn (als begeerte) vooral vervuld is van voorstelling van zaken, die het vermogen tot bestaan en handelen van het lichaam steunen.

Het is duidelijk dat, waarin lichaam en bewustzijn hetzelfde, alleen op een andere wijze, tot uitdrukking komt begeerte, vreugde en droefheid, op zichzelf beschouwd, niet anders zijn dan het streven om zijn bestaan te volharden, resp. toe- of afname van de bestaanskracht, van het bewustzijn zelf.

De aandoeningen hebben derhalve betrekking op lichaam en bewustzijn gelijkelijk betrekking en betreffen dus de gehele mens.

Vanuit dit gezichtspunt kan begeerte omschreven worden als het streven van de mens om zijn bestaan te handhaven en die handelingen te verrichten welke dit streven steunen.

Vreugde is dan de toename, droefheid vermindering van deze bestaanskracht.