LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      OVERIGE: HET CHRISTENDOM EEN WOLK VOOR DE ZON      

  GNOSIS: HET EVANGELIE DER WAARHEID  

De leer van Valentinus is gereconstrueerd uit de meningen van zijn discipelen (de geestelijke leiders der oudheid bevroren hun leringen nooit op schrift) en men kan haar aantreffen in het werkje van de professoren Puech en Quispel: Op zoek naar het evangelie der waarheid.

Volgens Valentinus was er in het begin het onbegrijpelijke en onzichtbare, het eeuwige en ongewordene, dat hij de Diepte noemde.

De Diepte kan, dunkt mij, niets anders zijn geweest dan de onbekende god der Grieken en de verborgen god der Egyptenaren, die onbekend genoemd werd, omdat hij zich nog niet had geopenbaard en dus niet gekend kon worden.

Samen met de Diepte was er ook nog het Zwijgen.

De Diepte en het Zijgen zijn kennelijk het geestelijke en het stoffelijke, het creatieve en het receptieve aspect der godheid, die gelijktijdig de oer-intelligentie en de oerstof moet zijn geweest.

De Diepte en het Zwijgen zijn de Vader en de Grote Moeder, die in het boek Genesis de geest en de wateren gedoopt zijn, bij de Chinezen als Yang en Yin bekend staan en in de Bhagavad Gita als Krishna en Pakriti.

Uit de paring van die twee - en de geest ging over de wateren (Gen 1,2) - ontstonden alle dingen.

De Diepte, aldus weer Valentinus, vatte de gedachte op de oorsprong der dingen uit zichzelf voort te brengen, en het product van zijn denken, dat als oorsprong dienst zou doen (de Idee), vertrouwde hij, als ware het een zaadje, toe aan de moederschoot van het Zwijgen.

En het Zwijgen ontving dat zaadje, werd er zwanger van en baarde de openbaringsvorm van het zaadje en daarmede... bewustzijn!

Iets dat bewustzijn heeft, wordt zich van het subject bewust aan het object, van de intelligentie aan de vorm.

Bewustzijn ontstaat zodra het onbewuste tot openbaring komt, en is dus, zoals alle dingen, aan wording onderworpen.

De openbaring van Gods Idee, het kind van de Vader Diepte en de Grote Moeder Zwijgen is dan: de Zoon!

Paulus noemde de Idee 'Christus' (Cor2 4,4) en de geopenbaarde Idee, d.w.z. het in materie uitgedrukte beeld, noemde hij de Zoon (Hebr 1,3).

De Zoon Gods is: de Kosmos!

'Niemand heeft ooit God (de ongeopenbaarde) gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is (het wereldei, het organisme dat wij 'kosmos' noemen), heeft Hem ons geopenbaard.' (Joh 1,18)

De oorsprong van al het geschapene, de als Demiourgós gepersonifieerde Idee, begon volgens Valentinus de schepping met het formeren der polariteiten, zoals licht en donker, goed en kwaad etc.

Hij noemde ze aeonen!

Ze waren twaalf in getal.

Uit erbarmen met de tranen der wijsheid, die de grootheid van de Vader wilde begrijpen, liet deze de Heilige Geest uitgaan om de aeonen te onderrichten.

De Heilige Geest leerde de twaalve, dat zij er zich van bewust moesten zijn dat hun begrip van het ongevormde (de Vader) door hun paarsgewijze bestaan beperkt is, en dat de Vader, als zodanig, onbegrijpelijk is, tenzij dan in zoverre als hij door de Zoon (het bewustzijn) gekend wordt.

Na onderricht te hebben ontvangen brachten de aeonen een geestelijk wezen, een denkbeeld, voort, dat zij de verlosser noemden.

Door het schouwen van dit geesteskind werd de wijsheid verlost en bracht in haar vreugde eveneens een geesteskind voort.

Dit geesteskind van de wijsheid werd heimelijk in de mens gelegd om hem de geest te geven, die bestemd is zijn ziel te ontwikkelen tot de volmaakte redelijkheid, welke de Christus is.

Deze geest werd gemeenschap - dus: collectiviteit - genoemd en hij is de innerlijke mens.

Zo zijn wij dus allen een in Christus: wij hebben de innerlijke mens, de geest die alles in allen werkt, collectief, en wij moeten hem in onze ziel laten uitgroeien totdat hij de volmaakte redelijkheid is.

In deze beeldsprakig, esoterisch-gnostische leringen kan de evangelische Jezus ere slechts met de haren worden bij gesleept.

Hij is dan de mens in wiens lichaam de gepersonifieerde Christus zijn intrek neemt tijdens de doop in de Jordaan.

Dat lichaam wordt weer kort voor de dood van de van Christus bezeten mens verlaten: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt ge mij verlaten?'

Omdat de doop tot het inwijdingsceremonieel behoort, de doop in de Jordaan waarschijnlijk geen historisch feit is en de Christus (volmaakte redelijkheid) geen persoon, moet dat alles natuurlijk mythisch worden geïnterpreteerd.

In de gnostische leringen valt het accent niet op de historische persoon, maar op het ontstaan en de ontwikkeling van het bewustzijn in de vele individuen, die geleid worden door de collectieve geest.

De Vader is van het goddelijk wezen het onbegrijpelijke, dat in de Zoon (het groeiende bewustzijn) begrijpelijk aan het worden is, d.w.z. begrijpelijk aan het worden is aan de drager van bewustzijn, aan wie het door de Zoon wordt geopenbaard.

Die drager van bewustzijn is de bewust levende mens!

De schepping begon dus met het plaatsen van het zaad (de Idee: de potentiële Christus) in de moederschoot van het Zwijgen (de oermaterie zwijgt: het is de oergeest die het Woord spreekt).

De zwijgende maagd wordt zwanger van de Idee en gaat haar (open)baren. De aldus in wording verkerende Christus, het in Gods substantie uitgedrukte beeld, is dan de Zoon.

De verdere geschiedenis van de schepping bestaat uit de evolutie, de groei, van de Christus in, eveneens evoluerende, lichamelijke vormen, en hoe meer hierin het bewustzijn zich uitbreidt, hoe meer het de Vader zal leren kennen en openbaren aan de zich vergeestelijke ziel, die de drager van het bewustzijn is.

Men komt dus tot de Vader door zijn bewustzijn (Joh 14,6) en het groeiende bewustzijn kan van zichzelf zeggen: 'Ik en de Vader zijn een' (Joh 10,30; Mat. 5,48).

'Zou iemand mij vragen, wat God in de hemel doet, dan zou ik antwoorden: hij baart Zijn Zoon, Hij baart hem voortdurend, en heeft zo'n groot behagen in dat werk, dat hij niets anders doet... (Eckhart).