LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS 

  WUNDT: ZIELKUNDE  

De empirische grondslag voor alle wetenschappen, dus ook voor de wijsbegeerte, wordt gevormd door de psychologie.

Alle psychologie, die betrekking heeft op de enkelen mens, dient, volgens Wundt, zich van de experimentele methode te bedienen, want alleen de proefneming maakt een exact waarnemen en dus ook juiste kennis van de menselijke, individuele zielsbedrijvigheid mogelijk.

De van oudsher gangbare onderscheiding van de psychologie als wetenschap van de innerlijke ervaring tegenover de natuurkunde als wetenschap van de uiterlijke ervaring, wordt door Wundt verworpen.

Alle verschijnselen der natuur zijn immers (onze voorstellingen, onze voorstellingen behoren tot onze psyche, dus moeten alle verschijnselen, waarmede de natuurwetenschap zich bezighoudt, in principe ook voorwerpen voor het psychologisch onderzoek kunnen worden.

Innerlijke en uiterlijke ervaring betreffen dus niet een verschil van voor-
werp, maar alleen een verschil van gezichtspunt.

De psychologie laat zich volgens Wundt het best karakteriseren als wetenschap van de onmiddellijke ervaring.

De inhouden van deze onmiddellijke ervaring worden wij door introspectie (zelfwaarneming) gewaar en het experiment is de algemene controle-instantie, die over de nauwkeurigheid van het waargenomene waakt.

Daar de psychologie geen haar uitsluitend eigen ervaringsinhouden, maar de algemene ervaring in hare onmiddellijke hoedanigheid tot haar voorwerp heeft, zo kan zij zich ook van geen andere methoden bedienen dan die, welke in het algemeen door de ervaringswetenschappen worden toegepast voor het vaststellen van feiten, voor hun analyse en voor hun causale samenhang. Nu gebruikt de natuurwetenschap, die hier als voorbeeld voor de zielkunde dienen kan, in hoofdzaak twee methoden: het experiment en de waarneming. Het experiment bestaat in een waarneming, die zich met de willekeurige inwerking van de waarnemer op het ontstaan en het verloop van de verschijnselen, die moeten waargenomen worden, verbindt. De waarneming in engere zin onderzoekt de verschijnselen zonder zodanige inwerking, doch zo, gelijk zij zich in de samenhang van de ervaring vanzelf aan de waarnemer vertonen.

De psychologie is aldus de wetenschap van het psychisch gebeuren, want ons zieleleven kent geen steeds aan zichzelf gelijkblijvende "dingen", slechts vergankelijke toestanden.

Ons zieleleven is, voor zoverre het zich onder de ogen van ons bewustzijn afspeelt, voortdurend in beweging.

De wijze van kennen van de psychologie is "een onmiddellijke of aanschouwelijke" en daar zij bewust van alle abstracties en hypothetische hulpbegrippen van de natuurwetenschap afziet, is zij een zuiver empirische wetenschap, dit wil zeggen: zij brengt het psychisch gebeuren op begrippen, die onmiddellijk aan de samenhang van dit gebeuren ontnomen zijn of zij leidt samengestelde feiten uit eenvoudige af.

De psychische werkzaamheid is niet een gebeuren, dat van
den beginne af geheel zelfstandig naast het fysische afloopt.

Al heeft het psychische ook het metafysische prius, (alles wat
ik waarneem is mijn voorstelling, de wereld is mijn geestesbezit) in onze ervaring in zijn geheel komt dit niet tot uitdrukking: "uiterlijke" en "innerlijke" ervaring zijn slechts verschillende gezichtspunten, en deze gezichtspunten dringen zich vanzelf op, omdat elke ervaring zich onmiddellijk in twee factoren verdeelt: in een inhoud, die ons gegeven is,
en in onze opvatting van deze inhoud.

Wij noemen de eersten van deze factoren de voorwerpen van de ervaring, de tweeden het ervarende subject. Daaruit ontspringen twee richtingen voor de bewerking van de ervaring. De ene is de natuurwetenschap: zij beschouwt de voorwerpen van de ervaring in hun van het subject onafhankelijk gedachte hoedanigheid. De andere is de psychologie: zij onderzoekt de gezamenlijke inhoud van de ervaring in zijn betrekkingen tot het subject en in zijn eigenschappen, die hem door het subject onmiddellijk worden toegekend.

Alles wat psychisch is, komt ook tot het, in ruimste zin begrepen bewustzijn; iets geestelijks dat in het onbewuste zou blijven, vormt een tegenspraak met zichzelf.

Want bewustzijn betekent vooreerst niets anders, dan dat er innerlijke toe-
standen, werkzaamheden zich voordoen, innerlijke, onmiddellijke ervaringen plaats vinden.

Bewustzijn staat dus gelijk met "gegeven-zijn van onze innerlijke belevingen".

Alle occultisme wordt door Wundt dan ook  a-priori verworpen: ofwel
het occultisme handelt inderdaad over dingen, die zich in het onbewuste afspelen - maar dan kunnen wij er niets van weten, of het gaat over dingen, waarvan wij wel iets kunnen weten, - maar dan zijn die dingen niet occult. In beide gevallen is het occultisme als wetenschap veroordeeld. Ook het spiritisme is slechts een vorm van bijgeloof.

Het gewichtigste punt in Wundt's psychologie is zonder twijfel zijn aktualistische opvatting van het zieleleven.

Zijn psychologie is een zielkunde zonder ziel, d. w .z. een
psychologie die het begrip ziel als zelfstandigheid, als substantie verwerpt.

Het substantiebegrip is hier overtollig en kan ook best gemist worden, omdat het psychische, zoals wij het gewaarworden niet verscl1ijning, maar de werkelijkheid zelf is.

Volgens de actualiteitstheorie is elke psychische inhoud een gebeuren, een gebeurtenis, niet een rustend zijn, maar een voortdurend vloeiende en naar alle zijden vervloeiende toestand, niet stilstand, maar ontwikkeling.

Het psychische is "een voortdurend wisselend gebeuren in de tijd".

De "ziel" is een eenheid, maar zij is niet eenvoudig, want zij is geen "monade" (men denke aan Leibniz voor wie "ziel" en "monade" zoo goed als één waren); zij is subject, maar geen substantie.

Het lichaam als geheel is bezield; want evenals alle onderdelen van een organisme tot de eenheid van dit organisme samenwerken, zo vormen ook alle geestelijke krachten daarin een samenvattende eenheid: de eenheid
van het "ik".

De ziel is het binnen-zijn van het organisme; evenals voor Leibniz is voor Wundt de ziel de spiegel van het organisme, de weerspiegeling van het wereld-al, want het bewustzijn vormt een knooppunt in de natuurloop, waar de wereld zich op zichzelf bezint.

Lichaam en ziel zijn dus niet twee dingen, maar twee beschouwingswijzen van één en dezelfde werkelijkheid.

In de natuur heerst de wet, dat oorzaak en gevolg volledig aan elkaar gelijk zijn; daartegenover heeft liet psychische een geheel andere wet, die Wundt de wet van de groei der waarden heeft genoemd.

Op een gegeven oorzaak moet in de natuur steeds een bepaald gevolg verschijnen, iets onverwachts, iets volledig nieuws is hier uitgesloten.

In ons geestesleven daarentegen, dat als een stroom voortdurend in
beweging is, móet er steeds wat nieuws komen: uit gegeven elementen vermag de geest steeds weer wat nieuws te scheppen: scheppende synthese is het kenmerk, de wezenlijke werkzaamheid van het psychische.

In de psychische resultanten komt op deze manier een beginsel tot gelding, dat wij met het oog op zijn werkingen ook het principe van de scheppende synthese kunnen noemen. Voor de hogere scheppingen van de geest is het reeds lang aanvaard, maar voor de gezamenheid van de overige psychische verschijnselen is het nog niet voldoende gewaardeerd, ja door een valse vermenging met de wetten van de fysische causaliteit in zijn tegendeel verkeerd. De subjectieve waarde van een geheel kan toenemen, de bedoeling van het geheel kan tegenover de bedoeling van de delen volkomener zijn, zonder dat de massa, de krachten en energieën een verandering onder-
gaan.

Het beginsel van de scheppende synthese zou dus met andere woorden uitgedrukt, die moderner klinken, luiden: het geheel kan meer zijn dan de samenstellende delen!

Tegenover de intellectualistische psychologie van rationalisten als Descartes, Spinoza en Leibniz, en de associationistische psychologie van sensualisten en empiristen zoals Locke, Condillac en Hume, leert Wundt een voluntaristische psychologie, waarin het apperceptiebegrip (Leibniz!) een
leidende rol speelt.

Voluntaristisch is deze psychologie, niet omdat zij uit een eenvoudige, onbewuste wil al het overige zieleleven afleidt, maar omdat de wisverschijnselen naar Wundt's oordeel een toonaangevende, doorslaggevende betekenis voor -ons zieleleven hebben.

De voluntaristische psychologie beweert dus geenszins, dat het willen de enig werkelijke vorm van het psychisch gebeuren is, zij beweert alleen, dat naar analogie van het wilsgebeuren alle andere psychische processen dienen begrepen te worden.

De wil staat steeds in engste verbinding met de gevoelens en de hartstocht, die alle reeds een streven of een tegenstreven in zich bevatten.

Het gevoel kan evengoed als het begin van een wilshandeling, als omgekeerd, de wil als een samengesteld gevoelsproces, en de hartstocht als een overgang tussen beide worden beschouwd.

Wilshandelingen zijn veranderingen in onzen voorstellings- en gevoelstoestand, door een hartstocht voorbereid.

Op de eenheid van de wil berust de centrale eenheid van het bewustzijn en van het zelfbewustzijn.

Het "ik" is het gevoel van de samenhang van de belevingen van een individu.

Het "ik", geïsoleerd gedacht van de voorwerpen, is zuiver wil: "Er is niets buiten de mens noch in hem, wat hij geheel en al zijn eigen kan noemen,
uitgenomen zijn wil."

De wil is de motor van het zieleleven, de wil geeft richting, fixeert, remt en ordent; het denken is zijn functie, het denken  is een innerlijke wilshandeling.

De wil is het intellect, en de gehele geestelijke ontwikkeling wordt in haar verschillende vormen door de wil  beheerst.

Zo leert hier Wundt; in navolging van Schopenhauer, een grondgedachte, die men trouwens ook reeds bij Fichte en Schelling terug kan vinden.