LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: HET ABSOLUTE 

  A.KOSING: WAT IS MATERIALISME? (1964)  

Wat is een wereldbeschouwing?

Eenvoudig gezegd, de algemene kijk van de mens op het wereldgeheel, op de oorsprong, de natuur en de ontwikkeling van het heelal, op het wezen en de zin van het menselijk leven, op de ontwikkeling en de toekomst van de mensheid, op de kracht van het menselijk denken en soortgelijke principiële problemen.

Iedere mens heeft zo een wereldbeschouwing, die van grote invloed is op zijn denken en handelen, zijn voelen en willen.

Natuurlijk is dat niet altijd een theoretisch-wetenschappelijk geformuleerde wereldbeschouwing, maar dikwijls een spontane, naïeve, min of meer onbewust aanvaarde wijze van zien...

Wij mensen van de moderne tijd hebben behoefte aan een wereldbeschouwing, die steunt op de resultaten van de wetenschap, die zich met de wetenschappen zelf ontwikkelt...

Deze wetenschappelijke wereldbeschouwing is het dialectisch materialisme...

De wetenschappelijke wereldbeschouwing is materialistisch.

Wat verstaan we eigenlijk onder materialisme?

Onder de indruk van talrijke aanvallen op de materialistische wereldbeschouwing geloven velen, dat het materialisme een opvatting is, die materiële voordelen en genietingen verheerlijkt en geringschatting heeft voor hogere geestelijke verlangens, met name voor zedelijke idealen.

In feite heeft het materialisme en zeker het dialectisch materialisme, daarmee niets te maken...

Het materialisme vat de wereld op zoals ze in feite is, zonder fantastische dingen erbij te verzinnen, zonder vertekeningen.

Het is de wereldbeschouwing die volledig in overeenstemming is met de praktische ervaringen van de mens, met het gezond verstand, maar ook met de wetenschap.

Welbeschouwd denkt dan ook iedere verstandige mens, die met het praktische leven en met de ontwikkeling van de wetenschap contact heeft, materialistisch.

De arbeider die in de werkplaats een werkstuk aan de draaibank bewerkt, de landbouwer die met zijn machine de akker bewerkt, de fysicus die de structuur van een molecuul onderzoekt, zij houden allen de voorwerpen waar ze mee omgaan, de huizen, de machines, het land, de lichamen, de moleculen en atomen voor materiële dingen.

Zij zijn ervan overtuigd, dat deze voorwerpen, zo goed als de gehele objectieve wereld, werkelijk bestaan, materieel (stoffelijk) zijn en niet bijvoorbeeld inbeeldingen van onze fantasie, producten van ons denken of van andere ideële factoren.

Uiteindelijk gaat het hier om de vraag, wat het primaire is, de materiële wereld of de geest, het denken. Zij heet de grondvraag van de filosofie, en de verschillende beantwoording ervan onderscheidt de twee hoofdrichtingen in de wereldbeschouwing, het materialisme en het idealisme.

De erkenning van de materialiteit of stoffelijkheid van de wereld is het uitgangspunt van ieder materialisme.

De materialistische wereldbeschouwing gaat ervan uit, dat de objectieve wereld van nature materieel of stoffelijk is, dat zij onafhankelijk van en buiten het menselijk bewustzijn bestaat en ook niet de schepping is van geheimzinnige geestelijke machten, welke dan ook.

Het materialisme heeft een lange geschiedenis achter zich en zijn tradities zijn nauw verbonden met de praktijk van het maatschappelijk leven en met de ontwikkeling der wetenschap.

Het materialisme heeft zich ontwikkeld in een voortdurende strijd met de idealistische en religieuze wereldbeschouwing, waarbij deze strijd der wereldbeschouwingen in laatste instantie steeds een weerspiegeling en uitdrukking is van de klassenstrijd die zich in de maatschappij afspeelt.

Het materialisme werd ontwikkeld in de maatschappij van slavenhouders in Griekenland, vooral door Demokritos, een van de grootste geleerden en filosofen van zijn tijd.

Zijn leer over de opbouw van de gehele stoffelijke wereld uit atomen was een geniale hypothese, die vooruitliep op fundamentele inzichten van de latere natuurwetenschap.

In de 17e en 18e eeuw hadden tal van burgerlijke filosofen grote verdiensten voor de ontwikkeling van het materialisme, met name Bacon, Hobbes en Locke in Engeland, Holbach, Helvetius en Diderot in Frankrijk.

In Duitsland had in de jaren vóór de burgerlijk-democratische revolutie van 1848 de materialistische filosofie van Ludwig Feuerbach grote invloed.

Deze burgerlijke filosofen bevrijdden het menselijk denken van de overheersing der theologie, vierden een moedige succesvolle strijd tegen de religieuze wereldbeschouwing en werkten de materialistische wereldbeschouwing verder uit op basis van een generalisering van de resultaten der toenmalige natuurwetenschap.

Het burgerlijke materialisme, dat de moedige ideologen van de bourgeoisie toentertijd vóórstonden in de strijd tegen de verouderde feodale orde, was een grote verworvenheid van het filosofisch denken, al toonde het ook nog wezenlijke gebreken, die eerst door het dialectisch materialisme konden worden overwonnen.

Het dialectisch materialisme van Marx en Engels gaat uit van het vroegere materialisme, zet de juiste lijn daarvan voort, verwijdert de zwakheden en gebreken ervan en verheft daarmee het materialisme op een kwalitatief nieuwe trap.

Wat zijn nu de grondgedachten van het materialisme in zijn moderne, wetenschappelijke vorm?

Het materialisme leert, in volledige overeenstemming met de wetenschap en de ervaringen van de praktijk, dat de wereld een materiële, stoffelijke natuur heeft; dit betekent, dat ze bestaat buiten en onafhankelijk van ons bewustzijn.

De wereld is noch een product van menselijk denken noch van welk niet-materieel wezen ook, zij heeft voor haar bestaan geen schepper en instandhouder nodig.

De stoffelijke wereld wordt niet geregeerd door God of enige andere bestuurder, maar de eeuwige materie beweegt zich en ontwikkelt zich overeenkomstig de objectieve wetmatigheden.

In haar eeuwig ontwikkelingsproces geeft zij het aanzien aan telkens nieuwe vormen en gestalten.

Op de aarde, en mogelijk ook op andere hemellichamen, heeft het leven zich ontwikkeld, is levende materie ontstaan uit niet-levende materie.

De mens met zijn bewustzijn, met zijn vermogen om de stoffelijke wereld te begrijpen en te veranderen, is het hoogste ontwikkelingsproduct van de materie.

Hier is niets bovennatuurlijks aan, niets wat een wonder mag heten, er zijn hier geen ondoorgrondelijke geheimen.

Deze opvatting van het dialectisch materialisme over de stoffelijke natuur van de wereld, is in volledige overeenstemming met de natuurwetenschap, vloeit daar zelfs noodzakelijk uit voort, wanneer men de resultaten van de natuurwetenschap streng wetenschappelijk interpreteert.

In het hoofdstuk over het atoom wordt aangetoond, dat de gehele stoffelijke wereld uit 'natuurlijke bouwstenen' bestaat, uit de verschillende vormen der materie, uit protonen, elektronen, neutronen, positronen, fotonen en vele andere zogenaamde elementaire deeltjes.

Deze kunnen in alle denkbare combinaties optreden, ze kunnen zich in elkaar veranderen, maar altijd gaat het daarbij om natuurlijke, materiële en aan wetten gebonden gebeurtenissen.

De moderne astronomie dringt met behulp van de grote optische en radiomagnetische telescopen, die op het ogenblik reeds een ruimte van meer dan 10 miljard lichtjaren kunnen 'overzien', steeds dieper door in de 'geheimen' van het heelal.

Zij verklaart het ontstaan en de ontwikkeling der sterrensystemen op natuurlijke wijze, zonder haar toevlucht te nemen tot mystieke scheppingshypothesen.

Al is op het ogenblik het wetenschappelijke materiaal der astronomie nog niet toereikend om een in alle opzichten bevredigende verklaring en een algemeen erkende theorie te kunnen geven over het ontstaan van ons zonnestelsel, toch kan zij een wetenschappelijke, materialistische hypothese opstellen en verdedigen, die alle grond ontneemt aan de speculaties der idealistische filosofie op dit gebied.

Zoals in het hoofdstuk over het ontstaan van het leven op de aarde overtuigend wordt uiteengezet, is de ontwikkeling van het leven op aarde een wetmatig proces, waarvoor in het geheel geen bovennatuurlijke, onstoffelijke krachten vereist zijn.

Hetzelfde geldt voor het ontstaan en de ontwikkeling van de mens en van de maatschappij.

Alle belangrijke resultaten der wetenschappen leiden in feite tot de filosofische gevolgtrekking, dat de wereld stoffelijk is en overeenkomstig haar eigen wetten beweegt en voortschrijdt.

Het heelal is niets anders dan het eeuwige bewegings- en ontwikkelingsproces der materie. Maar wat is de materie?

Moet men daaronder verstaan lichamen, stoffelijke bouwsels, of de moleculen waaruit de lichamen bestaan, of de atomen waaruit de moleculen bestaan?

Of misschien de 'elementaire deeltjes', de protonen, elektronen, neutronen, enz.?

En hoe staat het met de levende wezens, met de mens, met de maatschappij?

Is dat ook materie?

Het begrip materie is de hoeksteen van het dialectisch materialisme.

Daarom kan men de wetenschappelijke wereldbeschouwing van het marxisme niet verstaan in zijn totaliteit, als men geen inzicht heeft in het wezen van dit grondbegrip.

In de volgende hoofdstukken van dit boek worden de voornaamste verschijningsvormen van de zich ontwikkelende materie behandeld, maar daarbij wordt de kennis van het filosofische begrip 'materie' reeds verondersteld.

Daarom moeten we hier dit begrip verklaren.

Het filosofisch begrip 'materie' heeft reeds een lange en interessante geschiedenis.

Alle materialisten van het verleden trachtten natuurlijk te doorgronden wat materie is.

De grote Griekse filosoof Demokritos bijvoorbeeld verklaarde dat de materie gelijk is aan het totaal van alle atomen, die volgens hem de laatste ondeelbare bouwstenen van alle dingen zijn.

Deze gedurfde voorstelling heeft eeuwen later een grote rol gespeeld in de natuurwetenschap en de materialistische filosofie van de 17e, 18e en 19e eeuw.

Vele natuurwetenschappelijke ontdekkingen, die in het hoofdstuk over het atoom beschreven worden, schenen deze opvatting volledig te bevestigen.

Zo ontstond een goed gefundeerd mechanistisch materialisme en scheen de gehele wereld opgebouwd uit atomen, die zich bewegen volgens de wetten van de mechanica.

Het mechanistische materialisme en het daardoor ontwikkelde begrip 'materie' hebben lange tijd een positieve rol gespeeld en de verdere ontwikkeling der natuurwetenschappen bevorderd.

Toch had dit mechanistisch materialisme belangrijke gebreken, zodat het op een hogere trap in de ontwikkeling der wetenschap niet meer voldoende was en zelfs een hindernis bleek te zijn.

Het mechanistische begrip van de materie was nog niet consequent wetenschappelijk, het omvatte niet alle verschijningsvormen van de stoffelijke wereld, zodat het op veel punten zich blootgaf aan aanvallen van het idealisme.

Een van de hoofdgebreken was, dat het hoegenaamd niet van toepassing was op de menselijke maatschappij.

Wat voor zin heeft het, als men stelt, dat de menselijke maatschappij is opgebouwd uit atomen?

Zo'n bewering is gewoon zinloos.

Maar ook de fysica kwam tot ontdekkingen, die met dit materiebegrip niet konden worden begrepen, bijvoorbeeld de elektromagnetische golven.

Toen dan de revolutionaire ontdekking gedaan werd, dat het atoom geenszins de laatste ondeelbare bouwsteen van de materie is, maar op zijn beurt een heel stelsel van elementaire deeltjes vormt, die zich zelfs onderling in elkaar kunnen veranderen, was voor dit mechanistisch materiebegrip het definitieve einde aangebroken.

Een feit is, dat ieder materiebegrip moet tekort schieten als het een bepaalde verschijningsvorm van de stof (bijvoorbeeld het atoom) absoluut stelt, deze tot de materie zonder meer verklaart en alle andere verschijningsvormen der materie tot deze ene wil terugbrengen.

De materie bestaat niet als zodanig, in de vorm van een of andere 'oerstof' of laatste bouwsteen, steeds bestaat zij in een veelvoud van kwalitatief verschillende vormen.

Het consequent wetenschappelijke materiebegrip moet dus van dien aard zijn, dat het werkelijk alle verschijningsvormen der materie begrijpt en datgene uitdrukt, wat aan al deze vormen gemeenschappelijk is.

Eerst het dialectisch materialisme heeft dit wetenschappelijk begrip van de stof ontwikkeld.

Welke eigenschap is wezenlijk voor alle verschijningsvormen van de stoffelijke wereld?

Wat verbindt al deze vormen?

Het is de eigenschap, buiten en onafhankelijk van het menselijk bewustzijn te bestaan!

Het begrip 'materie' is een abstractie, die van alle andere eigenschappen afziet en enkel de eigenschap van het objectief-reële bestaan buiten het bewustzijn eruit licht.

Lenin heeft het materiebegrip van het dialectisch materialisme als volgt omschreven: 'De materie is een filosofische categorie ter aanduiding van de objectieve realiteit, die de mens in zijn gewaarwordingen gegeven is, die door onze gewaarwordingen gekopieerd, gefotografeerd, afgebeeld wordt en die onafhankelijk van de gewaarwordingen bestaat'... de énige 'eigenschap' der materie, die het filosofisch materialisme verplicht is te erkennen, is de 'eigenschap', objectieve realiteit te zijn, buiten ons bewustzijn te bestaan'.

De materie moet dus niet gezocht worden in het een of ander materieel verschijnsel, zij bestaat in alle en door alle materiële verschijnselen.

Zowel de atomen als de talrijke 'elementaire deeltjes', zowel de lichamen als de lichtgolven, zowel de sterren als de aarde, zowel de levende wezens van allerlei soort als de menselijke maatschappij zijn verschijningsvormen, vormgevingen van de overal gelijke en tegelijk veelvormige materie, die eeuwig in beweging en in ontwikkeling is.

Met het begrip materie zijn twee andere wetenschappelijke begrippen onafscheidelijk verbonden: ruimte en tijd.

Ruimte en tijd zijn de bestaansvormen van de materie; er bestaat geen materie, geen materieel verschijnsel, geen materieel gebeuren buiten ruimte en tijd.

Maar ruimte en tijd zijn niet onafhankelijk van de materie, het zijn geen zelfstandige bestaansvormen, die ook zonder materie zouden kunnen bestaan, geen lege vaten waar de materie ingedaan wordt, zij bestaan alleen in onscheidbare samenhang met de materie en hun eigenschappen, bijvoorbeeld de structuur van de ruimte, zijn bepaald door de materie.

De relativiteitstheorie van de grote Duitse geleerde Albert Einstein bevestigt deze filosofische opvatting op het terrein van de fysica.

Als bestaansvorm van de materie zijn ruimte en tijd objectief-reëel; het zijn geen subjectieve waarnemingsvormen van de mens, maar zij bestaan evenzeer buiten en onafhankelijk van het bewustzijn als de materie.

De materie bestaat in ruimte en tijd op een oneindige manier.

Hoe is dit te verstaan?

De oneindigheid van de materie en haar bestaansvormen betekent vooreerst, dat de materiële wereld eeuwig is, geen begin of einde in de tijd heeft.

De materie heeft altijd bestaan en zij zal altijd bestaan; zij bevindt zich in een proces van onophoudelijke beweging en ontwikkeling, waarin voortdurend nieuwe vormen, gestalten en verschijnselen ontstaan en vergaan; de materie als geheel echter is onvergankelijk.

Ook deze opvatting van het dialectisch materia1isme steunt op bewezen inzichten van de natuurwetenschappen, in het bijzonder op de wet van het behoud van energie en massa.

Alle religieuze en andere idealistische beweringen betreffende de schepping van de wereld door God of door geestelijke krachten zijn eenvoudig in tegenspraak met deze fundamentele natuurwet, die luidt, dat materie nooit uit het niets kan ontstaan en ook nooit tot iets kan worden.

Ten tweede betekent de oneindigheid van de materie en haar bestaansvormen, dat de materiële wereld, het heelal, onbegrensd is.

Het is wat zijn ruimtelijke uitgebreidheid betreft grenzeloos; nergens bestaat een grens, waarachter de materiële wereld ten einde is.

En ten derde betekent de oneindigheid van de materie, dat zij onuitputtelijk is, dat zij altijd weer nieuwe vormen en gestalten kan voortbrengen en dat er ook in de microverschijnselen, die in het hoofdstuk over het atoom worden beschreven, geen laatste onveranderlijke 'elementaire deeltjes' bestaan.

De materie is onophoudelijk in beweging.

In de afzonderlijke hoofdstukken van dit boek wordt aanschouwelijk gemaakt, hoe geheel de wereld, de sterrenstelsels, onze zon, de aarde, de dieren- en plantenwereld en ook de mensenmaatschappij steeds bezig zijn te veranderen en te wisselen.

Maar dit is geen toevallige eigenschap van de materie.

De beweging kan men onmogelijk losmaken van de materie, ze is de bestaanswijze van de materie.

De materie is ondenkbaar zonder beweging, er bestaat eenvoudig geen materie zonder beweging en omgekeerd geen beweging zonder materie.

De materie heeft evenwel geen God nodig, geen bovennatuurlijke beweger.

De oorzaak en drijfkracht van haar onafgebroken beweging ligt in de materie zelf, in de tegenstrijdigheden die haar eigen zijn.

Tot hiertoe hebben wij alleen over materiële verschijnselen gesproken, maar zijn er ook geen ideële verschijnselen?

Er is een menselijk bewustzijn met gewaarwordingen, waarnemingen, gedachten, gevoelens.

Het bewustzijn is natuurlijk niet stoffelijk, maar dit wil geenszins zeggen dat het een zelfstandig, van de materie onafhankelijk bestaan heeft.

Het materialisme leert, in overeenstemming met de moderne wetenschap, dat het bewustzijn van de mens het hoogste ontwikkelingsproduct van de stof is.

Het is een eigenschap van de menselijke hersenen, een bijzondere hoge vorm van georganiseerde materie.

Zonder de normale werking van de menselijke hersenen kan het bewustzijn niet functioneren.

Dat is bewezen door de resultaten van de neurofysiologie, die steeds dieper doordringt in de werkwijze van het zenuwstelsel en zelfs van de afzonderlijke zenuwcellen, en die daarmee ook de wetenschappelijke verklaring van de psychische verschijnselen meer nabij komt.

Wat is het bijzondere, de nieuwe kwaliteit of eigenschap van het bewustzijn?

Het is vóór alles de geschiktheid, om de materiële wereld in ideële vormen te weerspiegelen of af te beelden.

Juist deze geschiktheid geeft de mens de mogelijkheid, op de basis van zijn praktische werkzaamheid de stoffelijke wereld en haar wetmatigheden te kennen en bewust te veranderen.

Naar de opvatting van het materialisme is de wereld kenbaar.

Daar ze volgens wetten geordend is, zich volgens wetten beweegt en ontwikkelt, en daar anderzijds het menselijk kenvermogen, de zintuigen en het bewustzijn, een product zijn van deze natuurlijke en sociale ontwikkeling der materie, is de mogelijkheid gegeven dat de mens de wereld kent.

Heel de praktijk van het mensdom bewijst dat.

Als we geen juiste kennis van veel natuurwetten hadden, dan konden we geen machines bouwen die functioneren, onze radio's zouden niet spelen, onze auto's zouden niet rijden, vliegtuigen en raketten zouden zich niet door de ruimte bewegen.

Als we geen juiste kennis bezaten omtrent de wetten van de maatschappelijke ontwikkeling, dan konden we de voltooiing van de socialistische maatschappij niet beramen en verwerkelijken.

Volgt daar nu uit, dat er geen grenzen zijn voor de menselijke kennis?

Natuurlijk zijn er altijd zulke grenzen, maar zoals de praktische ervaringen en de ontwikkeling der wetenschappen aantonen, zijn deze historisch bepaald en worden ze door de vooruitgang van de kennis steeds verder verschoven.

Vóór de 'Lunik 3' startte, wisten wij niet hoe de achterkant van de maan er uit ziet.

Op het ogenblik hebben wij, dank zij de foto's die 'Lunik 3' naar de aarde seinde, reeds een maanglobe.

De werkzaamheden van de maatschappij in allerlei vormen en de praktische behoeften der mensen vormen niet slechts het uitgangspunt en de basis der kennis, zij zijn tegelijk ook het criterium van alle waarheid.

Het streven naar kennis van de wetmatigheden der materiële wereld komt voort uit de praktijk, vooral uit de behoeften van de productie, en deze zijn in hoge mate bepalend voor de richting en de doelstellingen van de kennis.

Heel de geschiedenis der wetenschappen, vooral hun ontstaan, maar ook hun huidige ontwikkeling, is hiervoor een aanschouwelijk bewijs.

De kennis is een weerspiegeling van de stoffelijke wereld in het bewustzijn van de mensen.

Maar dit weerspiegelen van de voornaamste eigenschappen en wetmatigheden van de wereld is een moeizaam en gecompliceerd proces, waarbij de kennis steeds dieper en uitgebreider doordringt in het wezen der dingen en verschijnselen.

Als we de verschillende elementen van het kenproces algemeen willen karakteriseren, dan kunnen we onderscheid maken tussen zintuiglijke en rationele kennis.

In de zintuiglijke kennis, die wij verkrijgen met behulp van onze zintuiglijke organen, worden de uiterlijke gesteldheid en de uitwendige betrekkingen der dingen weerspiegeld in zintuiglijk-concrete vorm, in gewaarwording€n en waarnemingen.

Dit is een noodzakelijke kant van het kenproces, want de directe zintuiglijke ervaring der objectieve realiteit, der materiële wereld, is tenslotte de bron van al onze kennis.

Uit het materiaal van de zintuiglijke ervaringen, uit de gewaarwordingen en waarnemingen, verwerven we door abstractie en generalisering de kennis van de wezenlijke eigenschappen en verbanden, van de wetmatigheden der objectieve wereld.

Dit komt tot stand in de rationele kennis door de vorming van begrippen, oordelen, theorieën en tenslotte van hele wetenschappelijke systemen.

Zintuiglijke ervaring en gedachte vormen bij het kennen een onscheidbare eenheid en doordringen elkaar wederkerig.

De op deze wijze gewonnen inzichten geven ons de mogelijkheid, de wetmatigheden van natuur en maatschappij bewust te gebruiken en als grondslag te nemen voor onze praktische werkzaamheid.

Op die manier dringen de in het kenproces verworven resultaten tenslotte weer in de praktijk binnen en heffen deze op tot een hoger niveau.

De zich ontwikkelende praktijk bevrucht weer het kennen, en op die manier ontstaat een nauwe samenhang en een voortdurende wisselwerking tussen kennen en handelen.

Dit zijn de grondgedachten van het materialisme, die hier natuurlijk slechts in het kort konden worden weergegeven.

Zij staan in tegenstelling tot de idealistische en religieuze wereldbeschouwing.

Het idealisme beantwoordt de grondvraag van de filosofie met de bewering, dat het bewustzijn, de geest, de idee het oorspronkelijke, het primaire is, en dat de materie door de geest is geschapen of anders een belichaming, een nabootsing is van eeuwige ideeën, zo ze al niet uitsluitend bestaat binnen het menselijk bewustzijn.

Het idealisme zet de werkelijke verhouding van materie en bewustzijn rechtstreeks op zijn kop en stelt zich daarmee tegenover alle wetenschappen.

De idealistische wereldbeschouwing desoriënteert de wetenschappen, want in plaats van de mens te richten op het onderzoek van de objectieve wetmatigheden van de materiële wereld, van de natuur en de maatschappij, richt zij hem op een rijk van ideeën dat alleen in de gedachte bestaat.

Zij kan ons dan ook geen leidraad bieden voor een planmatige verandering van de wereld, maar leidt ons af van de hervorming der materiële verhoudingen.

Juist dit verklaart, waarom de idealistische filosofie in de regel een middel was voor reactionaire krachten, om verouderde sociale toestanden te verdedigen en de revolutionaire krachten van het volk geestelijk in bedwang te houden.

Een filosofie die als consequentie heeft, dat uitbuiting en onderdrukking alleen maar in het bewustzijn bestaan, maar geen materiële werkelijkheid zijn, zodat het alleen maar zaak is om deze in de gedachte, in het bewustzijn te overwinnen, zulk een filosofie is onwetenschappelijk.

Maar zij beantwoordt volkomen aan de belangen van de uitbuiterklasse.

Dit is de ware reden, waarom de burgerlijke ideologen van deze tijd zo hardnekkig vasthouden aan het idealisme en zo hartstochtelijk het dialectisch materialisme bestrijden.