LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE 

  PLATO: DEUGD  

In het rijk van de Ideeën bekleedt de Idee van het hoogste Goede de centrale plaats.

Zij is in zekere zin de Idee van de Ideeën, het hoogste Goede, boven al het andere geplaatst als zijn opperste doel.

Het is het einddoel van het Heelal.

'De zon, zult gij dunkt mij zeggen, verleent aan het zichtbare niet alleen het vermogen gezien te worden, ofschoon zij zelf het worden niet is...

Op dezelfde wijze nu, zeg ik, komt voor het volstrekt werkelijke niet alleen zijn kenbaarheid van de zijde van het Goede, maar het heeft ook zijn Zijn en zijn wezen daarvandaan: het Goede immers is zelf niet het Zijn, maar nog aan gene zijde van het Zijn in waardigheid en in vermogen.'

De ethiek van Plato volgt uit de verbinding van deze Idee van het hoogste Goede met zijn voorstelling dat de onsterfelijke ziel datgene in de mens is, waardoor hij deel heeft aan de wereld der Ideeën.

Het doel van de mens is zich in het bezit van dit hoogste Goede te stellen door zich boven de zinnelijke wereld te verheffen.

Lichaam en zinlijkheid zijn de boeien die ons dit verhinderen:

Het lichaam (is) het graf (van de ziel), zoals de kortste formule van Plato hiervoor luidt.

Deugd is de toestand van de ziel, wanneer zij dit doel benadert.

Deugd is - evenals bij Sokrates - slechts dan werkelijk deugd, wanneer zij op inzicht gebaseerd is.

Daaruit volgt dat zij leerbaar is.

Plato gaat in zijn leer aangaande de deugd boven Sokrates uit, doordat hij het algemene begrip deugd in vier hoofddeugden ontleedt.

Het zijn wijsheid, dapperheid, bezonnenheid, gerechtigheid.

De eerste drie corresponderen met de bestanddelen van de ziel: wijsheid is de deugd van de geest, dapperheid is de deugd van de wil.

De derde deugd, die wij met bezonnenheid weergaven, is daarmede slechts onvoldoende gekenschetst.

Het Griekse woord sophrosyne duidt op de evenwichtigheid, het vermogen om tussen genot en ascese, tussen gestrengheid en toegeeflijkheid het juiste midden te houden, dus op die edele houding in het uiterlijk optreden, die even ver van platte vertrouwelijkheid als van een afstotende kilheid verwijderd is.

De gerechtigheid tenslotte omvat alle andere deugden: zij bestaat juist in de harmonische verhouding van de drie functies van de ziel en de daarmede samenhangende deugden.