LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS 

  HEGEL: DE WIJSBEGEERTE VAN DE GEEST  

De overgang van de natuurfilosofie naar de geestesfilosofie komt daardoor tot stand, dat de vorm van de "uiterlijkheid", van ruimte en tijd, waarin de Idee zich in de natuur openbaart, wordt "opgeheven".

Aan de hand van de dialectische methode zal Hegel thans aantonen, dat in het universum, als totaliteit, alles even innig samenhangt als de enkele gedachten in hun logisch-dialectische opeenvolging in de geest, want: alles is geest, dus is de geest ook alles.

Dat Hegel hierbij in de grond slechts het autonomie-beginsel van Kant tot in zijn laatste consequentie doorvoerde, is duidelijk.

Eveneens behoorde het tot de door Kant dwingend tot gelding gebrachte gezichtspunten in het algemene en het algemeen-geldige, de waarheid, de realiteit (de "noodwendige" scheppingen van de rede) te zoeken.

Kant ontsnapte daarbij niet aan het voor de hand liggend gevaar van een al te verregaand formalisme (zoals dit vooral in zijn ethica tot uitdrukking kwam) en de romantiek, in het bijzonder de dichtkunst als haar adaequatste uiting, vond een dankbare taak in het verdedigen van het oorspronkelijke recht en de zelfstandigheid van de individualiteit en van het individuele tegenover het schematisch algemene, zuiver vormelijke.

Het streven van Hegel, die immers in beide wereldbeschouwingsvormen zijn geestelijke wortels geslagen had, was er dan ook op gericht, een verzoening tussen deze twee, in zekeren zin uitersten, tot stand te brengen.

Langs deze weg kwam hij dan tot de hernieuwing van de aristotelische opvatting, dat het algemene, al bestaat het ook op zichzelf, slechts in de dingen en personen, in de individualiteiten tot uitdrukking kan komen en alleen bestaat in de dingen: universalia in re, om de term van de scholastiek te gebruiken.

Doch het automatisch voort-scheppend schema van zijn methode bracht mede, dat hij bij deze statische opvatting niet kon blijven staan.

Immers alle bijzondere vormen zijn voor hem slechts voorlopige stations, doorgangspunten voor het dialectisch proces van de geest naar het absolute, naar de Idee.

Alle individualiteit bezit dus wel eigenwaarde, doch niet op zichzelf, niet in haar geïsoleerdheid, maar enkel en alleen  door de plaats, die zij in de samenhang van het geheel van dit proces inneemt.

Het noodzakelijk gevolg van deze verhouding van het deel tot het geheel was dan ook, dat bij Hegel de leer van de individuele, d.i. de subjectieve geest, die de romantiek met haar sterk uitgesproken persoonlijksbewustzijn, als de hoogste levensvorm  had verkondigd, slechts een zeer ondergeschikte, een voorlopige rol speelt.

De subjectieve geest, zelf weer in drie delen gedeeld als: ziel, bewustzijn, rede, behandelt het geestelijke leven van de individuen, van de mensen als enkelingen.

Psychologische beschouwingen leiden daarbij, volgens de dialectische methode, natuurlijke tot de slotsom, dat de individuele geest slechts dan zijn ware bestemming, zijn eigenlijke verwerkelijking vindt, wanneer hij in zijn zelfbewustzijn de algemene geest in zijn wetmatigheid ontdekt en erkent als het werkelijk wezenlijke.

Bij deze gang van het individu van de subjectieve naar de algemenen, de "objectieve" geest, doet zich in het afgesloten systeem van Hegel hetzelfde leidende beginsel gelden, dat ook reeds in de Phaenomenologie de leidraad was geweest: het telkens overspringen van de stelling op de tegen-stelling en het zich daarna verheffen tot de boven-stelling (synthese), die het empirische bewustzijn van zijn oorspronkelijke standpunt van de zintuiglijke gebondenheid  in de zigzaglijn van de dialectische drieslag wegdringt en het stotend omhoogstuwen over alle trappen van geestelijke zelfontwikkeling, komt eindelijk, en dan nog slechts voorlopig, zoals aanstonds zal blijken, tot rust in het volkomen zichzelf begrijpen van de menselijk-individuele, door dit inzicht, dit begrip tot algemeenheid, objectiefheid zich verheffende rede.

Want in de loop van dit proces heeft de enkele mens, zich boven zichzelf verheven; hij vindt zich zelf echter op een hoger plan, namelijk in de levensvormen van het mensengeslacht, van de algemeenheid, waartoe hij als enkeling behoort.

Zo verwerkelijkt zich het hogere redelijke wezen van de mens in de geschiedenis, in de gemeenschap: het is gekristalliseerd als het ware in de historisch gegroeide sociale vormen en instellingen.